Beste meneer K,

Toen er een straaljager door de geluidbarrière ging, dook u onder uw lessenaar. We durfden niet eens te lachen en keken verbijsterd toe. Uw gedrag beangstigde ons.
We gingen te rade bij onze mentor. Hij, geschiedenisleraar, vertelde uw verhaal. U was als krijgsgevangene in WOII te werk gesteld aan de Birmaspoorweg. De Dodenspoorweg. Wat wisten wij, viertienjarigen, daar nu van? Van de ontberingen, de honger, de ziektes, de wanhoop, de martelingen. Helemaal niks.
Onze mentor vertelde dat uw gedrag het gevolg was van de dwangarbeid die u daar verrichtte. Van het feit dat slechts een paar procent van de manschappen, waar u als jonge officier verantwoordelijk voor was, de hel overleefde. U was psychisch beschadigd. Gebroken. Een zwaar getraumatiseerde man.
Tegenwoordig zou u in deze mentale conditie niet voor de klas mogen staan. De veiligheid van de leerlingen zou in het geding komen. U zou de nodige begeleiding krijgen. Toentertijd werden trauma’s weggewuifd. ‘Gewoon doorgaan met je leven en niet te kinderachtig’, was het credo. Maar kon u wel ‘gewoon’ door?
Afgelopen vakantie was ik bij de, door u zo gehate rivier. De Kwai met zijn spoorlijn en de spoorbrug die uw leven verpestte. Ik zag in het museum de gruwelijke foto’s van uitgemergelde krijgsgevangenen slechts gekleed in lendendoeken. Ik las de getuigenissen. Zag de tekeningen van een medegevangene over de lijfstraffen. Die emmer…
Ik liep over de immense begraafplaats waar uw kameraden rusten. Duizenden grafstenen. Mannen en Jongens, zo jong. Voelde een klein beetje van de pijn die u met u meedroeg en begreep u zoveel beter.
Ik stond op de brug. Keek over de Kwai. Ik hoorde de ijle klanken van een fluit. ‘Bridge over troubled water’. Ik besefte eens te meer hoe smerig oorlog is en dat het kwaad in alle mensen zit.
Een gemeende groet van een oud-leerling.