Gezag
Manlief heeft een bedrijfsreisje naar de sneeuw. Dochter gaat op wintersport. Ik ben gebombardeerd tot oppas van twee teckelkinderen. Gerrit en Cato, broer en zus, die behoorlijk puberen en flink in de contramine verkeren.
Volgens Cato’s hondenfluisteraar pest zij haar broer. Is zij dominant en moet zij consequent gecorrigeerd worden. De plantenspuit staat klaar, want daar heeft deze kenau heilig ontzag voor.
Gerrit en Cato hebben inmiddels flink gewicht aan hun kont hangen. Te veel voor mijn hypermobiele gewrichten. Voor de thuisblijvers is een uitlaatrooster opgesteld, zodat deze ongeleide projectielen mij niet als een dweil langs de rivier sleuren. Ik zal mij bezig houden met de inwendige hond en de opvoeding binnenshuis. Voor zover er natuurlijk iets valt op te voeden.
Cato arriveert met haar hele hebben en houwen. Mand, kussen, dekentje, knuffel, speelgoed, tussendoortjes, eten, lange lijn en tuig. De eerste dag gaat zij tijdens een uit de hand gelopen stoeipartij met Gerrit door haar hoeven. Piepend ligt zij voor pampus. Een reisje SEH volgt. Gelukkig, niets gebroken, knie verrekt. Rust, pijn- en ontstekingsremmers bij de hand. Hebben wij weer. Een invalide zielige zus en een puberbroer die zijn kans ruikt.
Een paar uur blijft het rustig in Huize de Winter. Tijd voor een snack. Vergeten is de zieligheid én de pijn. Wat volgt is een wonderbaarlijke genezing. Cato springt uit haar mand en vecht een robbertje om een gedroogd zalmhuidje. De medicijnen doen hun werk. Einde rust.
Dan begint het ruige leven. ‘Cato, stop met uitdagen!’. ‘Gerrit, hou op met blaffen!’. ‘Cato, knaag niet aan de rand van mijnvloerkleed’. ‘Gerrit, waarom amputeer je het linkerbeen van Cato’s knuffel?’. ‘Netjes wachten tot jullie aan de beurt zijn!’. de plantenspuit draait overuren. De uitlaters klagen over trekgedrag en burgerlijke ongehoorzaamheid langs ‘s heren wegen.
’s Nachts slaap (lees: waak) ik op de bank. Twee doerakken alleen beneden is een slecht idee. De drukte op de Lijnbaan is er niets bij. Terwijl broer ligt te snurken in zijn mand, wandelt zus heen en weer, verbouwt haar slaapkussen, laat haar speeltjes oorverdovend piepen en bijt pesterig in Gerrits’ oren. Na drie onrustige nachten, krijgt zij eindelijk haar slaapritme te pakken. En ik ook…
Tijdens nacht vier, schrik ik echter wakker tussen twee teckels die gezellig in mijn oren liggen te hijgen. Kwestie van falend gezag. Help, ik kan opnieuw beginnen!
Volgens Cato’s hondenfluisteraar pest zij haar broer. Is zij dominant en moet zij consequent gecorrigeerd worden. De plantenspuit staat klaar, want daar heeft deze kenau heilig ontzag voor.
Gerrit en Cato hebben inmiddels flink gewicht aan hun kont hangen. Te veel voor mijn hypermobiele gewrichten. Voor de thuisblijvers is een uitlaatrooster opgesteld, zodat deze ongeleide projectielen mij niet als een dweil langs de rivier sleuren. Ik zal mij bezig houden met de inwendige hond en de opvoeding binnenshuis. Voor zover er natuurlijk iets valt op te voeden.
Cato arriveert met haar hele hebben en houwen. Mand, kussen, dekentje, knuffel, speelgoed, tussendoortjes, eten, lange lijn en tuig. De eerste dag gaat zij tijdens een uit de hand gelopen stoeipartij met Gerrit door haar hoeven. Piepend ligt zij voor pampus. Een reisje SEH volgt. Gelukkig, niets gebroken, knie verrekt. Rust, pijn- en ontstekingsremmers bij de hand. Hebben wij weer. Een invalide zielige zus en een puberbroer die zijn kans ruikt.
Een paar uur blijft het rustig in Huize de Winter. Tijd voor een snack. Vergeten is de zieligheid én de pijn. Wat volgt is een wonderbaarlijke genezing. Cato springt uit haar mand en vecht een robbertje om een gedroogd zalmhuidje. De medicijnen doen hun werk. Einde rust.
Dan begint het ruige leven. ‘Cato, stop met uitdagen!’. ‘Gerrit, hou op met blaffen!’. ‘Cato, knaag niet aan de rand van mijnvloerkleed’. ‘Gerrit, waarom amputeer je het linkerbeen van Cato’s knuffel?’. ‘Netjes wachten tot jullie aan de beurt zijn!’. de plantenspuit draait overuren. De uitlaters klagen over trekgedrag en burgerlijke ongehoorzaamheid langs ‘s heren wegen.
’s Nachts slaap (lees: waak) ik op de bank. Twee doerakken alleen beneden is een slecht idee. De drukte op de Lijnbaan is er niets bij. Terwijl broer ligt te snurken in zijn mand, wandelt zus heen en weer, verbouwt haar slaapkussen, laat haar speeltjes oorverdovend piepen en bijt pesterig in Gerrits’ oren. Na drie onrustige nachten, krijgt zij eindelijk haar slaapritme te pakken. En ik ook…
Tijdens nacht vier, schrik ik echter wakker tussen twee teckels die gezellig in mijn oren liggen te hijgen. Kwestie van falend gezag. Help, ik kan opnieuw beginnen!