Ik kan, jij kan, wij kunnen
Het labeltje aan mijn theezakje vraagt: ‘wat is jouw sterkste herinnering?’ Mijn gedachten flitsen meteen terug naar een strenge winter, lang geleden.
Ik ben al weken fanatiek aan het schaatsen. Elke dag naar de ijsbaan, de lidmaatschapskaart bungelend aan een koordje om mijn hals.
Ik zit langs het ijs. Op een gammel bankje trek ik mijn schaatsen aan. Mijn verkleumde vingers vechten met de stugge veters. Struikelend over rietfragmenten aan de rand van de baan, zoek ik mijn weg naar het pas geveegde middenstuk. Daar ga ik, de wind door mijn haren, rode neus van de kou maar helemaal in mijn element. Even warm rijden en dan… Schaatsen, het mooiste dat er is en vandaag extra spannend!
Er worden kortebaanwedstrijden gereden. Kees Verkerk, mijn idool, zal de prijzen uitreiken. De eerste wedstrijd van mijn leven. Ik heb hard geoefend. ‘Misschien kan ik wel winnen’, denk ik zelfverzekerd.
Ik ben ingedeeld in de categorie meisjes 10 t/m 12 jaar. We zijn met een groep van zo’n twintig meiden. Ik kijk naar het deelnemersveld. Als klein onderdeurtje van tien jaar sta ik tegenover overwegend oudere tegenstanders. Zij zijn minstens anderhalve kop groter. Ik ben veruit de jongste. ‘Wat een kleintje’, hoor ik een toeschouwer zeggen. Heeft t ’ie het over mij?
Dit is niet eerlijk. Ik voel paniek opkomen. Wat nu, opgeven? Dat nooit! ‘Geef nooit op’, zegt mijn vader immers altijd.
Het startschot klinkt. Mijn eerste tegenstander is welleswaar groter maar bakt er niets van. Ik win. Mijn zelfvertrouwen groeit. De tweede rit is zwaarder. Mijn tegenstander is twaalf jaar, groot en sterk. Struikelend ga ik van start. Mijn enkels klappen dubbel. In mijn hoofd ben ik al halverwege de baan maar mijn benen blijven achter. Ik ga verliezen, ik weet het zéker. Ik hoor de man die mij ‘kleintje’ noemde, roepen. ‘Kom op felle daas, je kan het!’ En ik kan het.
Opeens sta ik in de halve finale. Ik voel me ver boven de anderen uitgroeien. Uiteindelijk word ik derde. Van Kees Verkerk krijg ik een plastic koffiebekertje met daarin een zilveren gulden. Mijn prijs! De volgende dag staat de uitslag in het Hoekschewaardje.
Terug naar nu. Coronatijd. Onzekere bange tijd. Toch… waar onzekerheid en angst heerst kan je onverwacht gedragen worden door een simpele herinnering. De kracht die ik tóen voelde; oproepen, visualiseren en toepassen in het hier en nu. Volhardend doorgaan. Ik kan het, jij kan het, wij kunnen het!
Ik ben al weken fanatiek aan het schaatsen. Elke dag naar de ijsbaan, de lidmaatschapskaart bungelend aan een koordje om mijn hals.
Ik zit langs het ijs. Op een gammel bankje trek ik mijn schaatsen aan. Mijn verkleumde vingers vechten met de stugge veters. Struikelend over rietfragmenten aan de rand van de baan, zoek ik mijn weg naar het pas geveegde middenstuk. Daar ga ik, de wind door mijn haren, rode neus van de kou maar helemaal in mijn element. Even warm rijden en dan… Schaatsen, het mooiste dat er is en vandaag extra spannend!
Er worden kortebaanwedstrijden gereden. Kees Verkerk, mijn idool, zal de prijzen uitreiken. De eerste wedstrijd van mijn leven. Ik heb hard geoefend. ‘Misschien kan ik wel winnen’, denk ik zelfverzekerd.
Ik ben ingedeeld in de categorie meisjes 10 t/m 12 jaar. We zijn met een groep van zo’n twintig meiden. Ik kijk naar het deelnemersveld. Als klein onderdeurtje van tien jaar sta ik tegenover overwegend oudere tegenstanders. Zij zijn minstens anderhalve kop groter. Ik ben veruit de jongste. ‘Wat een kleintje’, hoor ik een toeschouwer zeggen. Heeft t ’ie het over mij?
Dit is niet eerlijk. Ik voel paniek opkomen. Wat nu, opgeven? Dat nooit! ‘Geef nooit op’, zegt mijn vader immers altijd.
Het startschot klinkt. Mijn eerste tegenstander is welleswaar groter maar bakt er niets van. Ik win. Mijn zelfvertrouwen groeit. De tweede rit is zwaarder. Mijn tegenstander is twaalf jaar, groot en sterk. Struikelend ga ik van start. Mijn enkels klappen dubbel. In mijn hoofd ben ik al halverwege de baan maar mijn benen blijven achter. Ik ga verliezen, ik weet het zéker. Ik hoor de man die mij ‘kleintje’ noemde, roepen. ‘Kom op felle daas, je kan het!’ En ik kan het.
Opeens sta ik in de halve finale. Ik voel me ver boven de anderen uitgroeien. Uiteindelijk word ik derde. Van Kees Verkerk krijg ik een plastic koffiebekertje met daarin een zilveren gulden. Mijn prijs! De volgende dag staat de uitslag in het Hoekschewaardje.
Terug naar nu. Coronatijd. Onzekere bange tijd. Toch… waar onzekerheid en angst heerst kan je onverwacht gedragen worden door een simpele herinnering. De kracht die ik tóen voelde; oproepen, visualiseren en toepassen in het hier en nu. Volhardend doorgaan. Ik kan het, jij kan het, wij kunnen het!