
Kijkje in het verleden
Al schrijvende aan mijn boek over het Schouteneinde van Puttershoek, ben ik bij onze eigen woning beland. Het huis in haar huidige vorm stamt uit 1939, de fundering die doorloopt onder de oprit kent een veel langere geschiedenis.
Ooit stond hier herberg/logement ‘De Gouden Leeuw’. Vanaf circa 1867 t/m 1917 gerund door Klazinus Adrianus de Lijster. Ruim vijftig jaar stond hij achter de toonbank, zette ontelbare koppen koffie en thee, tapte een biertje en schonk een wijntje. Ontving hij betalende gasten; handelaren uit binnen- en buitenland die hun paarden en andere goederen aan de man brachten tijdens de beroemde Puttershoekse paardenmarkten.
Serveerde hij ontbijt en lunch zodat zij zich zonder zorgen konden richten op de handelsactiviteiten. Organiseerde hij feesten en partijen waar zowel lichaam als geest van de dorpsbewoners werden gevoed. Kluchten en blijspelen die het harde leven van alle dag voor even deden vergeten. Lezingen over actuele onderwerpen en verre oorden zoals ‘Amerika en de Nieuwe Hollandsche Kolonie in Zuid- Oost Texas’, plekken waar men als eenvoudige dorpeling alleen maar van kon dromen. Lezingen voor stoere mannen? Nee, nee, bij deze lezingen waren zelfs dames welkom.
Na een schrijfsessie loop ik peinzend door de woonkamer, zo ongeveer de plek waar De Lijsters’ gelagkamer/feestzaal zich bevond. Opeens is het 1895. Van een afstand kijk ik toe.
Ik zie dorpsbewoners in grote getale toestromen voor de jaarlijkse uitvoering van ‘Puttershoeks Mannenkoor’ onder leiding van dirigent Willemstijn. Vrouwen met kraakheldere keuvels met gouden krullen en spelden op het hoofd. Kinderen gekleed in hun nette goed. Zij hebben voor 50 cent een programmaboekje en toegangskaartje gekocht om hun man, vader, broer of ander familielid te horen zingen. Daar, bij de ramen aan de straatkant, staat het koor opgesteld. De mannen in stemmige streekdracht, hun zwarte ‘hoge zije’ in de hand. Gedragen klinkende stemmen vullen de ruimte.
Na de zanguitvoering volgt een kluchtspel: ‘Het testament der kapitein of een woelige maandagmorgen’. Ik hoor het publiek luidkeels lachen als Jacob, de huisknecht van de kapitein, gewaagde krachttermen slaakt. ‘Duizend donders! Hagel en Weerlicht!’ En de ingehouden adem van een handvol republikeinen, als hij een politiek getint lied zingt ten gunste van koning Willem III.
De bel gaat. Met een schok keer ik terug in de werkelijkheid. ‘Goedemiddag mevrouw, uw nieuwe badmeubel’. Het huis is toe aan de volgende verbouwing. Een telkens terugkerende cyclus. Van oud naar nieuw, van nieuw naar oud. Waar blijft de tijd…
Ooit stond hier herberg/logement ‘De Gouden Leeuw’. Vanaf circa 1867 t/m 1917 gerund door Klazinus Adrianus de Lijster. Ruim vijftig jaar stond hij achter de toonbank, zette ontelbare koppen koffie en thee, tapte een biertje en schonk een wijntje. Ontving hij betalende gasten; handelaren uit binnen- en buitenland die hun paarden en andere goederen aan de man brachten tijdens de beroemde Puttershoekse paardenmarkten.
Serveerde hij ontbijt en lunch zodat zij zich zonder zorgen konden richten op de handelsactiviteiten. Organiseerde hij feesten en partijen waar zowel lichaam als geest van de dorpsbewoners werden gevoed. Kluchten en blijspelen die het harde leven van alle dag voor even deden vergeten. Lezingen over actuele onderwerpen en verre oorden zoals ‘Amerika en de Nieuwe Hollandsche Kolonie in Zuid- Oost Texas’, plekken waar men als eenvoudige dorpeling alleen maar van kon dromen. Lezingen voor stoere mannen? Nee, nee, bij deze lezingen waren zelfs dames welkom.
Na een schrijfsessie loop ik peinzend door de woonkamer, zo ongeveer de plek waar De Lijsters’ gelagkamer/feestzaal zich bevond. Opeens is het 1895. Van een afstand kijk ik toe.
Ik zie dorpsbewoners in grote getale toestromen voor de jaarlijkse uitvoering van ‘Puttershoeks Mannenkoor’ onder leiding van dirigent Willemstijn. Vrouwen met kraakheldere keuvels met gouden krullen en spelden op het hoofd. Kinderen gekleed in hun nette goed. Zij hebben voor 50 cent een programmaboekje en toegangskaartje gekocht om hun man, vader, broer of ander familielid te horen zingen. Daar, bij de ramen aan de straatkant, staat het koor opgesteld. De mannen in stemmige streekdracht, hun zwarte ‘hoge zije’ in de hand. Gedragen klinkende stemmen vullen de ruimte.
Na de zanguitvoering volgt een kluchtspel: ‘Het testament der kapitein of een woelige maandagmorgen’. Ik hoor het publiek luidkeels lachen als Jacob, de huisknecht van de kapitein, gewaagde krachttermen slaakt. ‘Duizend donders! Hagel en Weerlicht!’ En de ingehouden adem van een handvol republikeinen, als hij een politiek getint lied zingt ten gunste van koning Willem III.
De bel gaat. Met een schok keer ik terug in de werkelijkheid. ‘Goedemiddag mevrouw, uw nieuwe badmeubel’. Het huis is toe aan de volgende verbouwing. Een telkens terugkerende cyclus. Van oud naar nieuw, van nieuw naar oud. Waar blijft de tijd…