
Un souvenir d’ amour
Ooit vond ik op zolder een twintigtal liefdesbrieven gericht aan mijn moeder. Ik dacht dat het stapeltje in de loop der tijd was verdwenen maar het bleek bij broerlief te liggen.
Al lezend reis ik terug in de tijd. In gedachten maak ik een reconstructie.
1949. Tijd van onschuldige wandelingen door de polder en gestolen kussen in de Groeneweg Geen mail, geen App, de telefonie nog in de kinderschoenen. Tijd van brieven schrijven onder de petroleumlamp, leeglopende vulpennen en postzegels van 10 cent. De tijd waarin de gitaar nog guitaar heet.
Ze zijn beiden zeventien jaar oud.
Zij heeft familie in Achterveld. Haar oom en tante runnen een gezinshuis waar pleegkinderen een thuis vinden. Hun gastvrijheid is welbekend. Zij logeert er regelmatig. ‘Waar veel mensen wonen kan er altijd nog een bij’, is het credo.
Hij woont daar in de buurt en is bevriend met haar neef. In de hete zomer van 1949 smeult er een vonkje dat snel oplaait. Na haar jaarlijkse logeerpartij beginnen ze in Augustus te corresponderen.
Zijn brieven over alledaagse dingen hebben een diepere ondertoon. Aftastend, voorzichtig hopend, allengs serieuzer wordend. Hij is nooit eerder zó verliefd geweest.
Hij denkt alleen maar aan haar. Kan bijna niet slapen. In december weet hij het zeker. Zij is de ware maar… Zal de liefde de afstand overleven? Om het vuurtje brandend te houden moet je elkaar regelmatig zien en spreken.
Autohuur is prijzig, hij zit nog op school. Briefpapier is geduldig maar praat niet terug. Een papieren liefhebbende omhelzing voelt anders dan een echte. Om maar niet te spreken van een stevige zoen.
Zijn ouders geven hun fiat aan de langeafstand relatie. Zij durft het thuis niet echt te vragen. Zal hij het dan maar doen?
Dit voorstel valt verkeerd. Hij biedt, in zijn volgende brief, excuses aan voor zijn voorbarigheid. De eerste haarscheurtjes verschijnen. Zijn brieven worden indringender. In zijn voorlaatste brief vertelt hij over zijn zwaarmoedigheid, zijn twijfels aan het leven en de toekomst.
16 februari 1950. Hij schrijft: ’Als alles goed gaat zien we elkaar zaterdag. Dan kunnen we misschien eens praten want je zult wel een hele hoop op je hart hebben…’
Dat blijkt want op de envelop van die laatste brief schrijft zij in haar priegelige handschrift. ‘laatste brief gehad op 18 februari. Uitgegaan de 19e februari 1950’.
Uit de envelop valt een stukje gedroogde paarse heide. Een ontroerend souvenir van een verloren liefde.
Al lezend reis ik terug in de tijd. In gedachten maak ik een reconstructie.
1949. Tijd van onschuldige wandelingen door de polder en gestolen kussen in de Groeneweg Geen mail, geen App, de telefonie nog in de kinderschoenen. Tijd van brieven schrijven onder de petroleumlamp, leeglopende vulpennen en postzegels van 10 cent. De tijd waarin de gitaar nog guitaar heet.
Ze zijn beiden zeventien jaar oud.
Zij heeft familie in Achterveld. Haar oom en tante runnen een gezinshuis waar pleegkinderen een thuis vinden. Hun gastvrijheid is welbekend. Zij logeert er regelmatig. ‘Waar veel mensen wonen kan er altijd nog een bij’, is het credo.
Hij woont daar in de buurt en is bevriend met haar neef. In de hete zomer van 1949 smeult er een vonkje dat snel oplaait. Na haar jaarlijkse logeerpartij beginnen ze in Augustus te corresponderen.
Zijn brieven over alledaagse dingen hebben een diepere ondertoon. Aftastend, voorzichtig hopend, allengs serieuzer wordend. Hij is nooit eerder zó verliefd geweest.
Hij denkt alleen maar aan haar. Kan bijna niet slapen. In december weet hij het zeker. Zij is de ware maar… Zal de liefde de afstand overleven? Om het vuurtje brandend te houden moet je elkaar regelmatig zien en spreken.
Autohuur is prijzig, hij zit nog op school. Briefpapier is geduldig maar praat niet terug. Een papieren liefhebbende omhelzing voelt anders dan een echte. Om maar niet te spreken van een stevige zoen.
Zijn ouders geven hun fiat aan de langeafstand relatie. Zij durft het thuis niet echt te vragen. Zal hij het dan maar doen?
Dit voorstel valt verkeerd. Hij biedt, in zijn volgende brief, excuses aan voor zijn voorbarigheid. De eerste haarscheurtjes verschijnen. Zijn brieven worden indringender. In zijn voorlaatste brief vertelt hij over zijn zwaarmoedigheid, zijn twijfels aan het leven en de toekomst.
16 februari 1950. Hij schrijft: ’Als alles goed gaat zien we elkaar zaterdag. Dan kunnen we misschien eens praten want je zult wel een hele hoop op je hart hebben…’
Dat blijkt want op de envelop van die laatste brief schrijft zij in haar priegelige handschrift. ‘laatste brief gehad op 18 februari. Uitgegaan de 19e februari 1950’.
Uit de envelop valt een stukje gedroogde paarse heide. Een ontroerend souvenir van een verloren liefde.